‘Mama, ik wil met jou naar het strand’, zegt mijn jongste (9). Hij laat er een bezoekje aan de ijswinkel voor schieten. We moesten en zouden naar het strand. Nu.
We lopen in stilte, iets wat niet vaak gebeurt. Mijn jongste is een boodschapper. Ziet, voelt en ervaart diep en veel. Draagt veel kennis, wat ie graag deelt. Maar nu is ie stil.
Eenmaal over de duinen, voel ik een pull naar de lucht. Ik zie de wolken. En daarin wie er bij ons is. De gezichten zijn duidelijk. Ik toon ze aan mijn zoon, maar hij had ze allang gezien. En gevoeld. Hij hoeft niet te kijken. Het is de hele reden waarom we gaan.
We zoeken een plekje waar het niet waait. Hij kiest er eentje achter een van de kleine strandhuisjes. We praten over hem en dat de prikkels (lees: informatie) hem soms teveel worden. Zijn hoofd zit vol. Maar hij wil het er niet over hebben.
Hij begint zand te strooien over zijn benen. ‘Mam, ik strooi en jij moet kijken wat je erin ziet’. Hij pakt een volle hand zand, maakt een trechtertje van zijn hand en strooit het langzaam over zijn onderbeen. Ik zie een draak en maak gelijk een foto. Maar er is meer. Ik voel het.
Eenmaal thuis kijk ik eens goed. Naast zijn been, in het zand, zie ik een gezicht. En nóg een. Deze waren al bij ons en laten zich nogmaals zien. Boven zijn voet zie ik een figuur, een soort god met een uilenkop. Maar aan de bovenkant van de foto is een hele uil zichtbaar. Met gespreide vleugels.
Mijn zoon. De uil. Drager van kennis en wijsheid. Verteller. Als het je teveel wordt, lieverd, spreid je vleugels maar, dan vliegen we samen even naar een rustig plekje. Tegen mij hoef je niet te praten, ik hoor je zo ook.